Tarieven

Het hoge tarief van de vennootschapsbelasting voor winsten boven een bedrag van € 200.000 wordt in 2020 niet verlaagd en blijft 25%. Met ingang van 2021 gaat het hoge tarief omlaag naar 21,7%. Dat is hoger dan het eerder aangekondigde tarief van 20,5%. Het lage tarief bedraagt in 2020 16,5% en met ingang van 2021 15%.

Voornemens

Het kabinet is van plan om per 2021 het effectieve tarief van de innovatiebox te verhogen van 7 naar 9% en om de liquidatie- en stakingsverliesregeling aan te passen. Verder is het plan om de betalingskorting bij betaling ineens voor de vennootschapsbelasting per 2021 af te schaffen.

Aanpassen tonnageregeling

De tonnageregeling biedt de mogelijkheid om de winst uit zeescheepvaart forfaitair vast te stellen aan de hand van de scheepstonnage. Grondslag voor de heffing is een bedrag per nettoton van de geëxploiteerde kwalificerende schepen. Per 1 januari 2020 wordt de tonnageregeling gewijzigd. De wijzigingen betreffen schepen in tijd- of reischarter, het vlagvereiste en andere werkzaamheden dan vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer over zee.

Tarieven

De al geplande invoering van het tweeschijvenstelsel wordt versneld doorgevoerd, namelijk per 1 januari 2020 in plaats van per 1 januari 2021. Het laagste tarief bedraagt in 2020 37,35% en het toptarief 49,5%. De afbouw van het maximale aftrektarief gaat gewoon door. De aftrek van diverse grondslagverminderende posten in de hoogste inkomensschijf is beperkt tot 46% in 2020.

Voor AOW-gerechtigden bedraagt het laagste tarief 19,2%.

Heffingskortingen

De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 2.711 en maximaal € 1.413 voor AOW-gerechtigden. De afbouw boven een inkomen van € 20.711 bedraagt 5,672% en 2,956% voor AOW-gerechtigden. De arbeidskorting bedraagt in 2020 maximaal € 3.595. Voor werkende AOW-gerechtigden is dit € 2.147. De afbouw bedraagt 6% vanaf een inkomen van € 34.989. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,125%

Overgangsrecht oude saldolijfrenten

Bij de invoering van de Wet IB 2001 is overgangsrecht opgenomen voor bestaande lijfrenten. Voor lijfrenten waarvan de premies geheel of gedeeltelijk niet aftrekbaar waren (saldolijfrenten) eindigt dit overgangsrecht met ingang van 1 januari 2021. Bij het einde van het overgangsrecht moet belasting worden betaald in box 1 over de waarde van de lijfrente minus de betaalde premie (het saldo), waarna de lijfrente overgaat naar box 3. Voorgesteld wordt nu de beëindiging van het overgangsrecht te beperken tot die oude saldolijfrenten waarmee belastingheffing langdurig kan worden uitgesteld.

Zelfstandigenaftrek

De zelfstandigenaftrek voor ondernemers gaat met ingang van 2020 geleidelijk omlaag. Dat gebeurt in acht stappen van € 250 en één stap van € 280. De zelfstandigenaftrek daalt van € 7.280 in 2019 naar € 5.000 in 2028.

Aftrekuitsluiting dwangsommen

In beginsel zijn alle zakelijke uitgaven die verband houden met de ondernemingsuitoefening aftrekbaar van de winst. Er geldt een uitzondering voor kosten en lasten die verband houden met boeten. Aan deze uitzondering worden bestuursrechtelijke dwangsommen en door de officier van justitie opgelegde strafbeschikkingen toegevoegd. Door de werkgever aan een werknemer vergoede bestuursrechtelijke dwangsommen of strafbeschikkingsbedragen kunnen niet worden aangewezen als eindheffingsbestanddelen. Dergelijke bedragen behoren verplicht tot het loon waarover de werknemer belasting is verschuldigd. De aftrekuitsluiting geldt niet voor privaatrechtelijke dwangsommen.

Scholingsuitgaven

De fiscale aftrek van scholingsuitgaven wordt afgeschaft en vervangen door een subsidieregeling. Het gaat om de nog in te voeren Subsidieregeling STAP-budget (Stimulans van de Arbeidsmarktpositie) voor natuurlijke personen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de contouren van deze regeling in een brief aan de Tweede Kamer beschreven. Vanwege de onderlinge samenhang wordt de aftrek van scholingsuitgaven afgeschaft op het moment waarop de Subsidieregeling STAP-budget in werking treedt.

Overgangsrecht

Het overgangsrecht voor scholingsuitgaven tot en met het studiejaar 2014/2015, die niet tot aftrek hebben geleid omdat recht bestond op een prestatiebeurs, blijft voorlopig in stand. Op grond van dit overgangsrecht bestaat alsnog recht op aftrek als de prestatiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift. Voorgesteld wordt dit overgangsrecht per 1 januari 2031 te laten vervallen.

Aanpassingen werkkostenregeling

De werkkostenregeling (WKR) regelt de behandeling in de loonbelasting van vergoedingen en verstrekkingen die een werkgever aan werknemers verstrekt. Het Belastingplan bevat vier wijzigingen in de WKR.

Ten eerste wordt de vrije ruimte vergroot van 1,2 naar 1,7% van de fiscale loonsom tot een bedrag van € 400.000. Boven dat bedrag blijft de vrije ruimte 1,2%.

Ten tweede komt voor de vergoeding voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) een gerichte vrijstelling.

De derde wijziging betreft het verlengen van het uiterste moment voor aangifte en afdracht van de eindheffing. Bij het overschrijden van de vrije ruimte is de werkgever een eindheffing verschuldigd. Deze moet nu uiterlijk met de aangifte over het eerste aangiftetijdvak van het volgende kalenderjaar worden aangegeven. Voorgesteld wordt om de termijn te verlengen tot de aangifte over het tweede aangiftetijdvak van het volgende kalenderjaar.

De vierde wijziging betreft de waarde van producten uit eigen bedrijf. De waarde van producten uit eigen bedrijf die aan werknemers worden verstrekt, wordt in sommige gevallen bepaald op het door de werkgever aan derden in rekening te brengen bedrag. Voor branche-eigen producten die worden verstrekt aan werknemers bestaat een kortingsregeling. Die bestaat uit een gerichte vrijstelling van 20% van de waarde in het economisch verkeer. Voorgesteld wordt om de waarde van de producten uit eigen bedrijf steeds te stellen op de waarde in het economisch verkeer.

Indexeren van vrijwilligersregeling

Vrijwilligers kunnen belastingvrij vergoedingen en verstrekkingen ontvangen tot een bedrag van € 170 per maand en van € 1.700 per kalenderjaar. Met ingang van 1 januari 2020 worden deze bedragen jaarlijks geïndexeerd. Het maximumbedrag per kalenderjaar zal worden afgerond op een veelvoud van € 100.

S&O-afdrachtvermindering

Voorgesteld wordt het aantal momenten waarop een S&O-verklaring kan worden aangevraagd uit te breiden van drie naar vier per jaar. Verder wordt voorgesteld om het uiterste moment van indienen van een aanvraag te stellen op de dag voorafgaand aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft in plaats van ten minste één maand voorafgaand aan die periode. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor aanvragen die betrekking hebben op de periode die ingaat op 1 januari van een kalenderjaar. Daarvoor geldt als uiterste indieningsdatum 20 december van het voorafgaande kalenderjaar.

Bijtelling elektrische auto

De bijtelling voor het privégebruik van een auto van de zaak bedraagt standaard 22% van de catalogusprijs. Voor auto’s met een nihiluitstoot geldt een korting op de bijtelling. Deze korting blijft ook na 2020 bestaan, maar wordt wel aangepast. Het deel van de catalogusprijs waarop de korting op de bijtelling van toepassing is, gaat in 2020 omlaag naar € 45.000 en in 2021 naar € 40.000. Daarna wordt dit niet meer aangepast. De korting op de bijtelling bedraagt nu 18%-punt. Dit wordt per 1 januari 2020 14%-punt. Er geldt dan een verlaagde bijtelling van 8% over een bedrag van maximaal € 45.000. Vanaf 1 januari 2026 geldt voor nieuwe elektrische auto’s van de zaak een bijtelling van 22%. Voor auto’s op waterstof geldt de verlaagde bijtelling voor de gehele catalogusprijs.

Laag tarief

Voor de levering of het uitlenen van fysieke boeken, dag- en weekbladen en andere periodieke uitgaven geldt het verlaagde btw-tarief. Met ingang van 1 januari 2020 geldt het verlaagde tarief ook voor digitale uitgaven. Het verlaagde btw-tarief geldt met ingang van 1 januari 2020 ook voor het verlenen van toegang tot nieuwswebsites.

Intracommunautaire transacties

De btw-regels voor grensoverschrijdende of intracommunautaire transacties worden aangepast in verband met de Richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging intracommunautair handelsverkeer. Het gaat om:

  1. de btw-regelgeving over de voorraad die een ondernemer aanhoudt in een andere lidstaat op afroep van een hem bekende afnemer;
  2. een regeling voor zogenoemde ketentransacties waarmee wordt bepaald welke van de leveringen in die keten als de intracommunautaire levering geldt;
  3. het bewijs van het intracommunautaire vervoer van goederen naar andere lidstaten; en
  4. de status van het btw-identificatienummer.

Regeling voorraad op afroep
Een ondernemer kan goederen van de ene lidstaat naar een andere lidstaat verplaatsen om deze in dat land op voorraad te hebben. Deze verplaatsing van goederen leidt tot een fictieve intracommunautaire levering. Deze levering moet de ondernemer melden op zijn aangifte omzetbelasting en op de periodieke Opgaaf intracommunautaire prestaties. In het land van aankomst van de goederen moet de ondernemer een intracommunautaire verwerving aangeven als een met btw belaste prestatie in die lidstaat. De latere levering van de goederen aan een koper leidt tot een aangifteverplichting. Als de ondernemer vóór de fysieke overbrenging van de goederen al weet wie zijn afnemer zal zijn van de goederen die zich daar in voorraad bevinden, vervallen de registratieverplichting en de aangifteverplichting in de lidstaat waar alleen de voorraad wordt aangehouden.

Regeling ketentransacties
Met ketentransacties worden opeenvolgende leveringen tussen ondernemers van dezelfde goederen bedoeld waarbij sprake is van één intracommunautair vervoershandeling of intracommunautaire verzending. Het maakt niet uit hoeveel schakels er in de keten zitten en in hoeveel lidstaten de ondernemers zijn gevestigd of voor de btw zijn geïdentificeerd. Het vervoer of de verzending van de goederen vangt aan bij de eerste ondernemer die levert in de keten waarbij de goederen rechtstreeks gaan naar de laatste afnemer in de keten. De regeling bepaalt aan welke van de leveringen in de keten het intracommunautair vervoer of de verzending wordt toegeschreven. Alleen die levering wordt dan aangemerkt als de intracommunautaire levering. Met deze regeling wordt dubbele belastingheffing of geen belastingheffing voorkomen.

Bewijs intracommunautaire verzending of vervoer op basis van weerlegbaar vermoeden
Eén van de voorwaarden voor de toepassing van het nihiltarief voor intracommunautaire leveringen is de verzending of het vervoer van goederen vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat. Het bewijs dat een goed de lidstaat heeft verlaten is relevant voor de toepassing van het nihiltarief. Het aantal benodigde bewijsstukken hiervoor wordt teruggebracht tot twee niet tegenstrijdige bewijsstukken. Zijn er twee niet tegenstrijdige bewijsstukken dan worden de goederen geacht vanuit het grondgebied van de lidstaat van levering te zijn verzonden of vervoerd.

Btw-identificatienummer
Op grond van arresten van het Hof van Justitie van de EU is de aanwezigheid van een juist btw-identificatienummer geen vereiste voor de toepassing van het nihiltarief. Een juist btw-identificatienummer is echter relevant om de goederen– en dienstenstroom en de afdracht van btw te kunnen volgen. Het vermelden van een juist btw-identificatienummer is nu als één van de vereisten voor de toepassing van het nihiltarief opgenomen. Ook het indienen van een juiste periodieke Opgaaf ICP wordt een voorwaarde voor het nihiltarief. Het vermelden van een juist btw-identificatienummer is inherent aan het indienen van een juiste Opgaaf ICP.